Verhaaltjes Uit Mijn Jeugd
auto’s zagen voorbijgaan. ‘Hé kijk eens” zei Nico. “Daar gaat een dooie”. Ik voelde me erg verdrietig. Dik zei “Dat mag je zo niet zeggen!” “Het is Tante Mijntje, de Oma van Arie”. Stil, en niet begrijpend keken ze de zwarte auto’s na.

Mei 1960. Ma moest worden opgenomen in het ziekenhuis voor een blindedarmoperatie. Vier maanden later bleek dat door deze operatie vergroeiingen waren opgetreden waaraan ze weer geopereerd moest worden. Gedurende deze tijd werden wij verzorgd door gezinsverzorgsters. Die deden erg hun best om het ons zo prettig mogelijk te maken. Wij zagen er echter verlangend naar uit dat Ma weer helemaal beter zou zijn. Met heimwee dacht ik terug aan de tijd waarop we met ons vieren op zondagmiddag naar het bos gingen, en hand in hand van de bergen renden.

De tijd ging gestadig verder. Er gebeurde eigenlijk niet zoveel bijzonders. Ma voelde zich nog steeds niet goed, maar ze was in ieder geval weer thuis. Op school doorliep ik de klassen, soms niet geheel zonder moeite, en ik slaagde er in om niet een jaar over te hoeven doen. De vierde en vijfde klas leverden wel de meeste problemen op door het rekenen. Ik had de grootste moeite met de ‘breuken’. Met behulp van schoolvriendjes ben ik er toch doorgekomen. Buiten de schoolvriendjes Wessel van Zetten, Joost Bor en Harry Snoek was er een schoolvriendin met de welluidende naam Femia Petersen. Femia was mijn eerste grote liefde. De juffrouw van de kleuterschool, waarop ik gedurende het eerste jaar verliefd was, buiten beschouwing gelaten. Ik placht voor deze juf cadeautjes in de vorm van een appel of sinaasappel mee te brengen. Maar toen ik merkte dat deze attenties niet het minste effekt hadden was de liefde gauw over. Anders was dat met Femia. We zaten beiden in de vijfde klas. 11 jaar oud. Onze liefde bloeide op gedurende het touwtje springen in de pauze. Een sport die ik liever beoefende dan mijn vriendjes die zich bezig hielden met voetbal, hetgeen mij nooit gelegen heeft. Tijdens de eerste schuchtere pogingen een voetbal ster te worden kreeg ik de bal midden in het gezicht en was voor altijd genezen. Ik geef toe dat touwtje springen minder mannelijk is. Maar laat ik verder vertellen over Femia. Achter de school was een dichtbegroeide rozenhaag, die zo hoog was dat je er in gebukte houding onderdoor kon lopen. Femia en ik waren gewoon om tijdens het speelkwartier daar plaats te nemen en ons te oefenen in het zoenen. Tot grote hilariteit van de klasgenoten die ons daar eens ontdekten. Verder werden er de nodige liefdesbrieven geschreven die stiekem op het schoolplein uitgewisseld werden.
Bladzijde 8